05.05
2022

Rechtspraak: verschillende re-integratiebeoordelingen en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst

 

 

Feiten

In november 2017 werd een werkneemster arbeidsongeschikt. Na 8 maanden arbeidsongeschiktheid start de adviserend geneesheer van het ziekenfonds een re-integratietraject. De arbeidsarts gaat over tot beslissing D- definitieve ongeschiktheid zonder mogelijkheid tot aangepast of ander werk.

Aangezien de werkneemster vroeg om een C4-formulier met vermelding “medische overmacht”, bezorgde de werkgever haar een ontwerp van overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst omwille van medische overmacht. Deze laatste overeenkomst werd echter nooit ondertekend.

Tot verbazing van de werkgever vindt er in maart 2019 een nieuw onderzoek plaats wat leidde tot een andere beslissing. De arbeidsarts oordeelde dat de werknemer tijdelijk ongeschikt was (beslissing A) zodat zij het werk kon hervatten op 1 april 2019. Vervolgens liet de externe preventiedienst, die de arbeidsartsen aanstelde, de werknemer en de werkgever weten dat de tweede beslissing ongeldig is en dat de eerste beslissing inzake de definitieve ongeschiktheid van toepassing blijft.

De werkneemster biedt zich vervolgens aan op het werk, maar de werkgever weigert haar werk aan te bieden. Op 11 april 2019 stelde de werkneemster bijgevolg contractbreuk vast in hoofde van de werkgever.

In eerste aanleg worden onder meer de volgende vorderingen van de werkneemster ongegrond verklaard:

  • betaling van een beschermingsvergoeding als personeelsafgevaardigde (werkneemster was lid van de ondernemingsraad);
  • schadevergoeding o.w.v. syndicale overtuiging.

De arbeidsrechtbank oordeelt bijgevolg dat de werkneemster ten onrechte contractbreuk had ingeroepen en bijgevolg zelf de arbeidsovereenkomst had beëindigd waardoor zij een opzeggingsvergoeding moest betalen aan de werkgever.

Beoordeling van het arbeidshof

Het arbeidshof oordeelde in dezelfde zin, maar moest zich nog uitspreken over de vordering van de werknemer om de eerste beslissing D van de arbeidsarts nietig te verklaren. Het hof is van oordeel dat deze beslissing D niet meer kon worden betwist omdat:

  • de beroepstermijn van 7 werkdagen om in beroep te gaan bij de regionale directie Toezicht Welzijn op het Werk verstreken was; en
  • de vordering was verjaard gelet op de arbeidsrechtelijke verjaringstermijn van 1 jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst.

De vordering tot nietigverklaring werd pas in hoger beroep in de syntheseconclusie van de werknemer ingesteld, 2 jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst.

Verder kon beslissing A niet worden ingeroepen tegen de werkgever aangezien de externe preventiedienst duidelijk gecommuniceerd had dat deze beslissing ongeldig was. Het hof was bovendien van oordeel dat er geen wettelijke bepaling bestaat die de arbeidsarts de mogelijkheid geeft om terug te komen op een eerdere beslissing. Beslissing A zou ook genomen zijn buiten elk wettelijk kader om een medisch onderzoek te voeren (m.n. onderzoek bij werkhervatting, voorafgaand aan werkhervatting en spontane raadpleging).

Te onthouden? 

In principe geldt steeds de eerste beslissing. Een tweede en andere beslissing kan hier in principe geen afbreuk aandoen, tenzij nieuwe elementen voorhanden zijn waarover de arbeidsarts nog niet had kunnen oordelen. De werknemer heeft bovendien 2 mogelijkheden om deze beslissing D aan te vechten. In eerste instantie kan de werknemer beroep instellen bij Toezicht Welzijn op het Werk binnen de 7 werkdagen. Daarnaast zou de werknemer ook de nietigverklaring kunnen vorderen voor de arbeidsrechtbank, uiterlijk binnen een termijn van 1 jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst.

Opgelet: Beslissing D betekent niet dat de werknemer automatisch geen deel meer uitmaakt van uw personeelsbestand!

 

Bron: Arbh. Brussel 1 maart 2022, A.R.: 2020/AB/ 568, Nieuwsbrief Arbeidsrecht 2022/4 instituut voor Arbeidsrecht KULeuven.

CLB Group
Industrieterrein Kolmen 1085
3570 Alken
GPS-adres: Stationsstraat 108
011 31 23 41
011 31 45 67
Volg ons op