
De functie van preventieadviseur is uniek binnen de onderneming: de rol combineert een adviserende, onafhankelijke en wettelijke verantwoordelijkheid. Juist daarom geniet de preventieadviseur een bijzondere ontslagbescherming. Een recent arrest illustreert hoe streng de rechter die bescherming interpreteert.
Een werkgever die een preventieadviseur ontslaat, moet niet alleen de formele procedure correct volgen, maar ook inhoudelijk kunnen aantonen dat het ontslag niets te maken heeft met de onafhankelijkheid van de functie en dat er sprake is van echte onbekwaamheid.
Onderstaand overzicht vat de feiten, de juridische principes, de beoordeling door het Arbeidshof en de concrete actiepunten voor werkgevers samen.
Feiten
In onderhavige casus deden de feiten zich samengevat voor als volgt:
- Een onderneming actief in wegmarkeringen en signalisatie stelde in 2015 een werknemer aan als administratief medewerker.
- Vanaf 2016 volgde hij de opleiding tot preventieadviseur en werd hij in samenwerking met de externe preventiedienst Y.A. gedeeltelijk tewerkgesteld als ‘preventieadviseur in opleiding’. Aanvankelijk bedroeg dit 10% van zijn arbeidstijd en later werd dit opgetrokken tot 40%. Vanaf midden 2018 werd hij aangesteld als voltijds preventieadviseur.
- Op 19 mei 2020 kondigde de werkgever via aangetekende brief zijn voornemen tot ontslag aan, met verwijzing naar een gebrek aan samenwerking, een negatieve houding, tekortkomingen in verslaggeving en coronabeleid.
- Het CPBW werd gelijktijdig ingelicht en gaf op 2 juni 2020 zijn akkoord tot het ontslag.
- Op 3 juni 2020 werd de arbeidsovereenkomst beëindigd met betaling van een opzeggingsvergoeding van 15 weken.
- De werknemer vorderde vervolgens een beschermingsvergoeding (2 jaar loon) wegens miskenning van de wettelijke ontslagbescherming van preventieadviseurs.
Juridische principes
Gelet op zijn rol in de onderneming moet een preventieadviseur vrij kunnen adviseren over veiligheid en welzijn op het werk, ook wanneer die adviezen kritiek kunnen inhouden op de organisatie, de hiërarchie of de directie.
De ontslagbescherming van de preventieadviseur
De Wet van 20 december 2002 betreffende de bescherming van de preventieadviseurs bepaalt dat een werkgever de arbeidsovereenkomst met een interne preventieadviseur slechts mag beëindigen in twee uitzonderlijke gevallen:
- om redenen die vreemd zijn aan de onafhankelijkheid van de preventieadviseur; of
- om redenen waaruit blijkt dat de preventieadviseur niet bekwaam is om zijn opdrachten uit te voeren.
Met andere woorden: de werkgever mag een preventieadviseur niet ontslaan omdat diens adviezen kritisch zijn of omdat zijn optreden ongemak veroorzaakt binnen de organisatie. Alleen wanneer duidelijk kan worden aangetoond dat de persoon zijn functie niet naar behoren uitoefent, of dat het ontslag volledig losstaat van zijn preventieve rol, kan een beëindiging gerechtvaardigd zijn.
De wet legt bovendien een strikte procedure op:
- De werkgever moet de preventieadviseur schriftelijk informeren over het voornemen tot ontslag en daarbij de ontslagredenen en de bewijsstukken meedelen.
- Tegelijk moet de werkgever het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW) inlichten en zijn voorafgaand akkoord vragen. Is er geen CPBW, maar wel een vakbondsafvaardiging, dan moet de werkgever het akkoord vragen van de vakbondsafvaardiging. Is er ook geen vakbondsafvaardiging, dan moet de werkgever het voorafgaand akkoord vragen van de werknemers zelf via de procedure van de rechtstreekse raadpleging.
Pas nadat het CPBW/ VA/ werknemers het akkoord heeft gegeven, kan het ontslag effectief worden doorgevoerd.
Wanneer de preventieadviseur het niet eens is met het ontslag, kan hij de zaak aanhangig maken bij de arbeidsrechtbank. De rechtbank onderzoekt dan of het ontslag een aantasting vormt van zijn onafhankelijkheid, of dat de werkgever er niet in geslaagd is het beweerde gebrek aan bekwaamheid te bewijzen.
Indien de rechter vaststelt dat het ontslag onrechtmatig was, heeft de preventieadviseur recht op een beschermingsvergoeding, die kan oplopen tot het loon van drie jaar.
De rol en opdracht van de preventieadviseur
De Welzijnswet van 4 augustus 1996 en de Codex Welzijn op het Werk omschrijven nauwkeurig wat de opdracht van een preventieadviseur inhoudt. De preventieadviseur is verbonden aan de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk en heeft als taak de werkgever, de hiërarchische lijn en de werknemers bij te staan bij de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake welzijn.
De preventieadviseur moet zijn adviezen objectief en onafhankelijk formuleren, met als enig doel het algemeen belang van de veiligheid en gezondheid op het werk te dienen – niet de individuele belangen van werkgever of werknemers.
Zijn wettelijke opdrachten zijn onder meer:
- het uitvoeren van risicoanalyses en onderzoeken op de werkvloer;
- het opvolgen van arbeidsongevallen en incidenten;
- het adviseren over preventiemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen;
- het opstellen van maand-, kwartaal- en jaarverslagen;
- het bijhouden van documenten over opleiding en instructies aan werknemers; en
- het verzorgen van het secretariaat van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk.
Deze taken veronderstellen een aanzienlijke mate van autonomie. De werkgever mag zich niet mengen in de inhoud van de adviezen of verslagen van de preventieadviseur, noch druk uitoefenen op diens conclusies.
De bewijslast bij ontslag
Wanneer een werkgever een preventieadviseur ontslaat, ligt de bewijslast bij de werkgever. Hij moet aantonen dat de opgegeven redenen werkelijk bestaan, concreet zijn, en voldoen aan één van de wettelijke categorieën (vreemd aan de onafhankelijkheid of bewijs van onbekwaamheid). Het volstaat niet om spanningen, meningsverschillen of een moeilijke samenwerking aan te voeren. Dergelijke situaties zijn eigen aan een functie waarin de preventieadviseur juist verplicht is om risico’s, tekortkomingen en gevaren aan te kaarten.
Zelfs als de formele procedure correct wordt gevolgd, zal de rechter het ontslag onwettig verklaren wanneer de inhoudelijke motieven onvoldoende onderbouwd zijn of wanneer zij verband houden met de uitoefening van de onafhankelijke preventierol.
Bewijswaarde van geluidsopnames
In dit concrete dossier werd ook gediscussieerd over de toelaatbaarheid van door de werknemer gemaakte geluidsopnames van gesprekken met leidinggevenden.
Het Arbeidshof herinnerde eraan dat onrechtmatig verkregen bewijs in burgerlijke zaken niet automatisch wordt uitgesloten. Zulke opnames kunnen enkel geweerd worden als zij de betrouwbaarheid van het bewijs aantasten of het recht op een eerlijk proces schenden.
Aangezien daarvan geen sprake was, werden de opnames toegelaten tot het debat voor de rechtbank.
Beoordeling door het Arbeidshof van Gent
Het Arbeidshof moest oordelen of het ontslag van de preventieadviseur, ondanks de formeel correcte procedure, gegrond was. Daarbij stond centraal of de aangevoerde ontslagredenen werkelijk konden aantonen dat de werknemer onbekwaam was om zijn taken als preventieadviseur uit te oefenen, dan wel of de redenen in werkelijkheid verband hielden met de onafhankelijke uitoefening van zijn functie.
De formele kant: het ontslag werd regelmatig doorgevoerd.
De inhoudelijke beoordeling: geen bewijs van onbekwaamheid
De werkgever motiveerde het ontslag met een reeks elementen die volgens haar wezen op disfunctioneren van de preventieadviseur:
- gebrekkige verslaggeving;
- onvoldoende samenwerking met de hiërarchische lijn, de directie en het CPBW;
- een overmatig “schriftelijke” aanpak zonder concrete resultaten;
- een negatieve houding tijdens de coronaperiode; en
- het niet tijdig uitvoeren van indienststellingen.
Het Arbeidshof onderzocht elk van deze motieven afzonderlijk, aan de hand van de voorgelegde stukken, getuigenissen en verslagen.
Conclusie van het Arbeidshof
Na analyse van alle elementen kwam het Arbeidshof tot dezelfde conclusie als de arbeidsrechtbank:
- de formele procedure werd weliswaar gevolgd;
- maar de inhoudelijke ontslagredenen waren niet toelaatbaar (ze hielden verband met de uitvoering van de wettelijke opdracht van de preventieadviseur); en
- de onbekwaamheid werd niet bewezen.
Het Arbeidshof besloot dat de werkgever de bescherming van de preventieadviseur had miskend.
Daarom werd de onderneming veroordeeld tot betaling van een beschermingsvergoeding van twee jaar loon (ruim €126.000 bruto), vermeerderd met intresten en gerechtskosten.

Bron: Arbh. Gent, afd. Gent van 11 oktober 2024, A.R. 2023/AG/183, onuitg.